Klooster OLV ter Eem in Amersfoort, BOEi, Jan van Dalen Fotografie.
door Kim Heuvelmans
Na een serie blogs over de grote Nederlandse industrieën, wordt het tijd om weer eens in te zoomen op een bouwhistorisch detail: bakstenen, en dan vooral de metselverbanden waarin zij gelegd worden. Bakstenen en metselverbanden zijn hartstikke interessant, al is niet iedereen het hier mee eens. Het thuisfront zucht inmiddels heel diep als ik weer eens voor een muurtje stil sta en iets wil vertellen over een klezoortje. Schijnbaar heb ik zelfs in de periode dat ik al deze verbanden uit mijn hoofd aan het leren was er in mijn slaap over gepraat en vond mijn wederhelft het erg grappig om toen te zeggen ‘nee het is een Noors verband’ waarop ik naar verluid een hele monoloog afstak..
Bakstenen zijn natuurlijk letterlijk de bouwstenen van onze monumenten. Aan de hand van de vorm, kleur, het formaat en de afwerking van een baksteen kun je veel zeggen over de geschiedenis van een gebouw. Het metselverband (in welk patroon de stenen gelegd zijn) is ook een goede eerste indicatie van de periode waarin een muur neergezet is. En als je ze eenmaal kent, is het onmogelijk om er niet naar te kijken.
De productie van bakstenen (onderdeel van de grofkeramische industrie) kwam al kort aan bod in een vorige blog. Een vlugge schets: bakstenen werden al gemaakt door de Romeinen. Toen zij uit beeld verdwenen, verdween ook de kennis. Rond 1200 komt deze kennis weer terug en gaan in eerste instantie vooral kloosters bakstenen maken: grote kloostermoppen. Vervolgens starten steeds meer steden een eigen bakkerij om stenen te maken voor in eerste instantie de stadsmuren, en daarna voor het vervangen van alle zeer brandgevaarlijke houten huizen. Dan krijg je vanaf de 15e eeuw ook particuliere bakkerijen en langzaam concentreren zij zich steeds meer op plekken waar de aanvoer en grondsoort gunstig is. Er waren grote kwaliteitsverschillen tussen de bakstenen uit verschillende regio’s. Vanaf de 19e eeuw concentreren de steenbakkerijen zich in het gebied van de grote rivieren en treed de industrialisatie op. Er ontstaan dan allerlei ontwikkelingen die het proces versnellen, zoals de strengpers die de plastische klei door een mondstuk in de juist vorm perst waarna het in de juiste maat afgesneden wordt en de oven in kan.
Over het algemeen geldt: bakstenen worden gedurende de geschiedenis steeds kleiner. Al sinds de veertiende eeuw worden er afspraken gemaakt over de formaten van de bakstenen en in sommige steden waren verschillende standaardmaten voorgeschreven.
Terminologie
Een baksteen bestaat uit een lange en een korte kant: de strek en de kop. De horizontale voeg boven en onder de steen heet een (b)lindvoeg, en de verticale voeg aan weerszijden van de steen heet een stootvoeg. De stenen aan de voorkant van de muur (aan de buitenzijde) heten voorwerkers en zijn kwalitatief betere stenen dan de achterwerkers (aan de binnenzijde) die uit het zicht bleven.
Verbanden
Bakstenen zijn in verschillende verbanden te leggen. Tegenwoordig wordt meestal halfsteens verband gebruikt. Dit is handig voor spouwmuren, want je zet hiermee makkelijk twee dunne wanden neer. Deze muren zijn dan halfsteens dik. Oudere verbanden hebben muren die minimaal steens dik zijn. De koppen steken hier namelijk naar binnen en dan heb je automatisch een muur die minstens een steen dik is. Noords verband werd vooral gebruikt in de 13e en 14e eeuw en heeft in iedere rij twee strekken gevolgd door een kop en dan weer twee strekken. Vlaams verband werd ook vooral gebruikt in de 13e en 14e eeuw en heeft in iedere rij afwisselend een strek en een kop. Staand verband werd gebruikt vanaf de 14e eeuw. Hier heb je afwisselend een rij strekken en koppen. Dit heeft het kruisverband ook alleen bij staand verband staan de strekken recht boven elkaar. In een kruisverband verspringen deze strekken. Kruisverband is het meest voorkomende metselverband tussen de 15e en de 19e eeuw. In dit verband kon je namelijk het makkelijkst kleine verschuivingen wegwerken.
Er zijn nog meer verbanden maar deze vijf komen het meeste voor. Kun je er echt geen patroon in ontdekken? Dan is het een wildverband.
Bron: E.J. Haslinghuis, Bouwkundige termenverklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie
Vooralsnog is dit allemaal logisch: ze gebruikten in verschillende tijden verschillende verbanden. Ingewikkeld wordt het vervolgens als je de hoek om moet. Hier wil je netjes uitkomen. Heb je thuis nog ergens een doos lego staan? Ga dan vooral eens een uurtje zitten en probeer een legomuurtje te maken in de verschillende verbanden. Ik was er een hele avond zoet mee.
De oplossing voor mooie hoekverbanden, en ook om mooi uit te kunnen komen bij muuropeningen voor vensters en deuren, is het gebruik van klezoren. Dit zijn afgehakte stenen die je vlak voor de hoek en heel soms op de hoek zelf kunt gebruiken om het gat op te vullen. Er zijn verschillende opties:
Bron: E.J. Haslinghuis, Bouwkundige termenverklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie
Bijzonder is het gebruik van een klisklezoor. Deze waren niet gemakkelijk te maken. Zie je een muurtje met een klezoor of een klisklezoor, dan is de kans groot dat de muur van voor 1800 is. Aan het einde van de 17e eeuw raakte hoekoplossigen met klezoren uit de mode en wilde men een zo vlak mogelijke muur. Sindsdien werd vooral de driekelzoor gebruikt, die inderdaad veel minder opvallen.
Bron: Herman Janse, Amsterdam gebouwd op palen, Amsterdam 1993
Als je eenmaal al deze patronen en oplossingen in de vingers hebt, kun je vervolgens ook ontrafelen waar het patroon niet klopt. Hier is in het verleden iets aangepast, er zat bijvoorbeeld een raam of deur. En zo kun je de doormiddel van bouwhistorische sporen in het metselwerk veel inzicht krijgen in het verhaal van het gebouw.
Hieronder een reeks foto’s die Jan van Dalen heeft gemaakt van muren van BOEi panden om zelf eens te oefenen in het herkennen van de verschillende verbanden:
Met dank aan Jan van der Hoeve
Meer lezen?
- Zie hier alle andere BOEi blogs
- Kijk ook eens bij Mensen vertellen over Monumenten