In Nederland worden tijdens de jaren 1941 en 1942 tal van anti-Joodse verordeningen en maatregelen doorgevoerd. Het leven van Joden wordt hierdoor steeds verder beperkt. In Amsterdam misbruikt de Duitse bezetter de stadsmarkten en de Centrale Markt om greep te krijgen op Joodse ondernemers. Een kijkje in het archief van Dienst Marktwezen in Stadsarchief Amsterdam geeft een beeld van hoe de besluitvorming rondom vrijheidsbeperking van Joodse handelaren bij de Centrale Markthal in Amsterdam in zijn gang ging.
In september 1941 gaat de verordening van kracht op het direct of indirect deelnemen van Joden aan markten. Er moet een absolute scheiding tussen Joden en niet-Joden komen en daarmee dus een aparte markt. Een lastige uitdaging voor de gemeente Amsterdam, gezien het grote aantal Joden dat in de stad woonachtig is en deelneemt aan de markten.
Een maand later vindt een ontmoeting plaats tussen de zojuist aangestelde directeur Marktwezen, de heer C.F Sixma, en vertegenwoordigers van groothandelaren en de Nederlandse veiling van Land- en Tuinbouwproducten in Amsterdam. Sixma legt de aanwezigen drie mogelijke opties voor. Op onderstaande tekening in nrs I, II en III weergegeven.
De eerste mogelijkheid voor het realiseren van een aparte Joodse markt is om het terrein achter en naast het hoofdkantoor Marktwezen aan de Jan van Galenstraat te gebruiken (zie tekening nr I). Er zitten echter nadelen aan dit gedeelte van de Centrale Markt. Hier staan geen pakhuizen en een groot gedeelte van de ondergrond is niet bestraat. Sixma stelt dan voor om Pier E tijdelijk in te richten als Joodse markt (Zie tekening nr II). Dit terrein is weliswaar ook veel te klein, maar hier is wel de beschikking over een pakhuis. Bovendien beschikt dit deel over een aparte ingang aan de 2e Keucheniusstraat, waardoor de de hele pier kan worden afgescheiden van het overige gedeelte van de markt. Niet-Joden die hier gevestigd zijn, zouden wel moeten vertrekken naar de op de markt vrijkomende pakhuizen van Joden.
Ondertussen zou het veel grotere sportterrein van de politie met de kade aan de 2e Keuchenisusstraat gereed gemaakt kunnen worden voor de handel (zie tekening nr III). Hier staan weliswaar ook geen pakhuizen en is de weg vrijwel niet bestraat maar, licht Sixma toe, opslagplaatsen zouden hier kunnen worden aangelegd en ook de ondergrond zou kunnen worden verbeterd.
Direct uiten andere aanwezigen bezwaren tegen het plan om Pier E tijdelijk in te richten als Joodse markt. Er is al een tekort aan pakhuizen op de Centrale Markt en men vreest dat dit alleen maar erger zal worden in deze voorgestelde situatie. Bovendien is er weerstand tegen het idee van het gebruik van Pier E vanwege de aanvoer van goederen door tuinders, zoals benadrukt door de vertegenwoordiger van groothandelaren in aardappelen, de heer Dinkgreve. Hij en andere vertegenwoordigers dringen er bij Sixma op aan om te kiezen voor het sportterrein.
Sixma laat zich overtuigen en neemt hun standpunten mee naar het gesprek met vertegenwoordigers van de Joodse groothandelaren. Het sportterrein met kade aan de 2e Keuchenisusstraat wordt gekozen als locatie voor de Joodse markt.
De Joodse commissie uit ernstige zorgen bij het horen van dit besluit. Ze vrezen dat er op korte termijn geen enkele beschutting voor de handelaren op dit stukje van de Centrale Markt gerealiseerd kan worden. Handel zou dan in de open lucht moeten plaatsvinden, wat problematisch is met de winter voor de deur. Ze dringen er bij Sixma op aan om het pakhuis op Pier E beschikbaar te stellen in afwachting van de inrichting van het sportterrein. En als dit niet mogelijk is, zouden zij dan gebruik kunnen maken van de loods op Pier E die door de Duitse Weermacht voor de veiling is afgestaan als compensatie voor ruimte? Sixma weigert; in het voorjaar is die loods ook weer hard nodig voor de aanvoer van goederen.
De stukken in het archief Marktwezen vertellen niet hoe de daadwerkelijke afscheiding is gerealiseerd en of het terrein daadwerkelijk werd verbeterd voor het handeldrijven door de Joden. In ieder geval volgde al snel het besluit dat Joden ook niet langer mochten deelnemen aan veilingen. Er volgt nog een overgangsperiode, maar vanaf juni 1942 is de toegang tot de Centrale Markt definitief voor Joden verboden.
Om toch nog aan producten te kunnen komen, wordt een percentage van de dagelijkse aanvoer van goederen op de Centrale Markt bestemd voor Joden. Dit mag echter nooit meer dan 10% zijn. En enkel in de situatie wanneer de aanvoer meer dan genoeg is voor niet-Joden.
“Joden slechts dan groenten, wanneer Ariërs verzadigd zijn”. Het korte zinnetje in potlood, opgekrabbeld op een notitieblokje tijdens een van de vergaderingen over de positie van Joodse handelaren in Amsterdam, belicht hiermee heel duidelijk de schrijnende realiteit van de arisering van de Centrale Markthal in Amsterdam tijdens de Tweede wereldoorlog.
Meer weten? Lees ook onze andere verhalen over De Centrale Markthal. Of ontdek het archief van en de boeken over de Centrale Markthal in de BOEi-bibliotheek.
Als eerste op de hoogte van nieuwe verhalen, nieuws over projecten of ander erfgoednieuws, ontdek ons erfgoed via de BOEi berichten.
Foto’s: Collectie NIOD en Archief Marktwezen, Stadsarchief Amsterdam
Tekst: Jasmijn Bus