Chocoladefabriek Ringers, Bron: Stedelijk Museum Alkmaar 4227 RAA.
BOEi Blog – door Kim Heuvelmans
De negentiende eeuw in Nederland was een periode van industrialisatie. Ambachtelijke processen werden steeds verder gemechaniseerd en gespecialiseerde fabrieken deden hun intrede. Het landschap veranderde hierdoor enorm. BOEi is ooit ontstaan vanuit de wens om de restanten van deze verschillende industrieën te redden en een tweede leven te geven. Op dat moment was het Projectbureau Industrieel Erfgoed (PIE) al een aantal jaar bezig met het onderzoeken van de verschillende bedrijfstakken van de Nederlandse industrie en wat daar nog van overgebleven was. Met het 25 jarig bestaan van BOEi in aantocht (2020) leek het me mooi om in de BOEi Blog deze verschillende industrieën nog eens op een rijtje te zetten. De komende tijd zullen in de BOEi Blog steeds een aantal van deze bedrijfstakken voorbijkomen.
Papierfabrieken
Papierfabrieken maakten al in de zeventiende eeuw gebruik van windkracht of waterkracht. Vanaf de negentiende eeuw werd er gebruik gemaakt van stoom. De fabrieken concentreerden zich in de Veluwe, in de Zaanstreek en na 1850 in Zuid-Limburg. In de Veluwe was het zachte grondwater zeer geschikt en werd de papierproductie vaak gecombineerd met een boerenbedrijf. In de Zaanstreek was de productie grootschaliger en was men erg afhankelijke van de onregelmatige windkracht. Hier werd vooral pakpapier en krantenpapier gemaakt. In Zuid-Limburg stonden vooral veel machinale papierfabrieken en had men veel profijt van de gunstige aanvoer van steenkool. Ze maakten hier vooral fijnpapier (bijvoorbeeld voor bankbiljetten). Papier werd in eerste instantie gemaakt van oude lompen en later van houtvezels (houtsnippers werden vervezeld tot cellulose). Omdat er veel meer hout voorradig was dan oude lompen kon door deze aanpassingen de productiehoeveelheid groeien. Aan het eind van de eeuw werden veel papierwatermolens omgebouwd tot (stoom) wasserijen omdat ze niet konden concurreren met de industriële papierfabrieken.
De papierfabriek te Velsen ca.1900. Bron: Noord-Hollands Archief Kennemerland, NL-HlmNHA_54050746
Papierfabriek Padalarang 1922 Bron: Gelders Archief 0686-728-0028, Public Domain Mark 1.0 licentie
Papier-Magazijn Lutkie & Smit, werkzaamheden aan de overkapping van de fabriek in het achtergedeelte. Bron:Collectie stadsarchief Amsterdam_ ANWZ00364000001
Leerindustrie
Van tot leer bewerkte huiden kunnen allerlei verschillende producten gemaakt worden, van schoenen, koffers en zadels tot drijfriemen voor stoommachines. De leerindustrie concentreerde zich vooral in Noord-Brabant door een samenloop van verschillende omstandigheden. In de regio konden de textiel en leerindustrie elkaars restproducten bijvoorbeeld goed gebruiken. Leerlooierijen waren in eerste instantie kleinschalige familiebedrijven die leer bewerkten als bijverdienste in de rustigere seizoenen. Halverwege de negentiende eeuw ontstonden steeds meer zelfstandige looierijen. Tegen het einde van de eeuw mechaniseerden grotere bedrijven zich om de concurrentie van leer uit het buitenland aan te kunnen en verdwenen veel kleinere looierijen.
Zadelmakerij Daamen aan het Maurickplein. Een hulpkracht is aan het werk. Foto: Fotopersbureau Het Zuiden, collectie BHIC, nr. FOTOVU.1510.
Bron: J.C.A.Everwijn, Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Historisch-Economische Atlas (Den Haag 1912).
Zuivel en melkproductie
Tot ver in de negentiende eeuw lag de productie van melk, boter en kaas voornamelijk bij de kleine boeren die op hun boerderij met de hand produceerden. Een crisis in de landbouwsector zorgde voor schaalvergroting. Door zich te verenigen in een coöperatie konden boeren samen melk-, zuivel- en margarinefabrieken oprichten en zo de crisis te lijf gaan. Deze coöperatieve zuivelfabrieken kwamen vooral tot stand in het Noorden van het land. In het westen werden vooral particuliere melkfabrieken opgericht. In de fabrieken kon op grotere schaal geproduceerd worden. Door de verplaatsing van de productie naar fabrieken namen mannen het bereiden van kaas en boter over, een taak die op de boerderij aan vrouwen toebehoorde. Aan het begin van de twintigste eeuw had hierdoor bijna elk dorp een zuivelfabriek. Deze werden vervangen door enkele grootschalige stoomkrachtfabrieken en in de jaren 50 gingen veel van de nog bestaande zelfstandige ondernemingen op in een centraal productiebedrijf.
Coop. Zuivelfabriek De Dageraad, 1910, Bron: door P. Bosman, Noord-Hollands Archief, Provinciale Atlas – Foto’s NL-HlmNHA_559_09589.
Cooperatieve Zuivelfabriek Öns Belang te Middelie. Voorraadkamer Bron: Noord-Hollands Archief Provinciale Atlas – Foto’s , NL-HlmNHA_559_04065_19_D
Cacao- en chocoladeindustrie
De productie van chocolade en cacao heeft een lange geschiedenis. De eerste kleine bedrijven die cacaobonen verwerkten tot het luxeproduct cacao ontstonden in de zeventiende eeuw. In de negentiende eeuw concentreerde de productie zich in de Zaanstreek en Amsterdam en werden er allerlei uitvindingen gedaan waardoor het uiteindelijk ook mogelijk werd om eetbare chocoladerepen te maken. Het werken in de chocolade industrie was seizoensarbeid (met pieken rond Pasen en Sinterklaas) en werd veelal gedaan door vrouwen en kinderen.
Chocoladefabriek Ringers, Bron: Stedelijk Museum Alkmaar 4227 RAA.
Chocoladefabriek Ringers, Bron: Stedelijk Museum Alkmaar 4227 RAA.
Bierbrouwerijen
Kleinschalige familiebrouwerijen waren vooral te vinden in het zuiden van Nederland. Het biergebruik was in deze regio’s veel hoger dan boven de rivieren. Daarnaast ontstonden in de negentiende eeuw in de opkomende industriesteden nieuwe brouwerijen vanwege de bier drinkende arbeiders. Deze brouwerijen in het Westen exporteerde veel bier vanwege de gunstige ligging aan spoor en waterwegen.
Brouwerij van Smit te Veghe. Bron: collectie BHIC, nr.DCVEG-000129.
Heineken’s Bier-brouwerij Maatschappij 1873. Bron: Collectie Stadsarchief Amsterdam, affiches, serie A 010097015798.
J.C.A.Everwijn, Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Historisch-Economische Atlas (Den Haag 1912).
Suiker- en suikerwerk industrie
Suiker werd al vanaf de zeventiende eeuw gemaakt vanuit geïmporteerd suikerriet of suikerbieten. Raffinaderijen die suikerriet verwerkten zaten vooral in Amsterdam. In 1850 ontstaan de eerste bietsuikerfabrieken in West-Brabant, waar de grond zeer geschikt was voor de suikerbietenteelt. Van het restproduct van de bietsuikerfabricage, melasse, werd alcohol gewonnen. Suikerwerk werd tot 1910 vooral gemaakt in familiebedrijfjes in steden die o.a. marsepein en bonbons maakten. Vaak werd suikerwerk gemaakt door bakers en chocolatiers. Na de uitvinding van allerlei machines voor suikerwerk kwamen er begin twintigste eeuw steeds meer grote fabrieken.
Luchtfoto Suikerfabriek K.L.M. Aerocarto B.V. Bron: Noord-Hollands Archief Provinciale Atlas foto’s, NL-HlmNHA_559_01829.
Aardappelmeel industrie
Begin negentiende eeuw ontstonden er nieuwe industrieën die grondstoffen uit de agrarische sector verwerkten zoals strokarton- en aardappelmeelfabricage. De aardappelmeelfabrieken produceerden zetmeel. Tot 1850 werd zetmeel vooral gemaakt uit tarwe en soms uit rijst. Dit zetmeel, ook wel stijfsel genoemd, werd vervolgens gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie ( het werd verwerkt tot stroop, glucose en dextrine) en in de textielindustrie. Na 1850 bleek dat zetmeel maken uit aardappels en mais veel lucratiever was. In de veenkoloniën in Drenthe en Groningen ontstonden toen tientallen aardappelmeelfabrieken. Vanaf 1900 werden er ook veel coöperatieve fabrieken opgericht.
Interieur van de Co. Aardappelmeelfabriek te Wildervank e.o : houten slempgoten. In deze goten bezinkt het aardappelmeel. Later werden de goten van beton vervaardigd. Bron: Eigen Haard 1905. Openb. bibl. M. 051. eige 1905. Blz. 132 t/m 134 en blz. 158 t/m 160, deelnemer Beeldbank collectie Groninger Archieven, NL-GnGRA_818_19704.
J.C.A.Everwijn, Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Historisch-Economische Atlas (Den Haag 1912).
Tabaksindustrie
Tabak werd op grote schaal geimporteerd en verwerkt, in eerste instantie door het gehele land en later vooral op de Utrechtse Heuvelrug. De producten die hier uit voort kwamen waren sigaren, sigaretten, kerftabak, snuiftabak en pruimtabak. In de industrie bestonden kleine bedrijfjes lang naast grotere fabrieken tot in de jaren 30 van de vorige eeuw alleen gemechaniseerde bedrijven overbleven.
Interieur van de fabriek van de firma Koninklijke Tabak- en Sigarenfabriek G. Ribbius Peletier Jr. de sorteer-, plak-, en pakzaal. Bron: 99 Collectie het Utrechts Archief.
Koninklijke Tabak- en Sigarenfabriek Ribbius Peletier, kleine mannenzaal. Bron X4161-76201 Collectie Het Utrechts Archief.
J.C.A.Everwijn, Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Historisch-Economische Atlas (Den Haag 1912).
Houtverwerking
De ambachtelijke houtzagerijen die gebruik maakte van windhoutzaagmolens werden vanaf het midden van de negentiende eeuw omgebouwd tot stoomhoutzagerijen. De vraag naar hout was altijd al groot (hout werd geïmporteerd voor o.a. huizenbouw en schepenbouw) maar steeg door de opkomst van de spoorwegen (spoorbielzen), de vraag naar verpakkingsmateriaal, het gebruik van houten stutten in de mijnen. Timmerfabrieken die het hout verwerkten zaten vooral in Noord- en Zuid-Holland omdat dit dicht bij de houtmolens was. Meubelfabrieken daarentegen waren verspreid over heel Nederland.
Het zagen in de houtzaagmolen De Eenhoorn. Bron: Noord-Hollands Archief Kennemerland NL-HlmNHA_Hrlm_20001.
Houtzaagmolen Het Jonge-Schaap, Westzaandam door Eijman, Johannes Nicolaas. Bron: Noord-Hollands Archief Provinciale Atlas – Prenten en Tekeningen ,NL-HlmNHA_359_5407.
Meer weten? Voor alle verschillende branches zijn rapporten geschreven door het Projectbureau Industrieel Erfgoed. Zie: https://www.industrieel-erfgoed.nl/publicaties/pie-rapporten
Bronnen:
Overbeek, M. Nederlands industrieel erfgoed in beeld, Zaltbommel 1998.
Everwijn, J.C.A.. Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Historisch-Economische Atlas, Den Haag 1912.
>> lees hier de andere edities van de BOEi Blog