Door Kim Heuvelmans – In de blog van deze maand gaan we in op een bouwfragment: haardstenen. Haardstenen zijn vuurvaste bakstenen die aan de zichtzijde zijn voorzien van een reliëf. Ze werden in de achterwand van een haard geplaatst om het achterliggende muurwerk te beschermen tegen oververhitting. Je komt ze nu vooral tegen bij kastelen en in archeologische collecties. Bijvoorbeeld bij het Muiderslot, het stadskasteel van Zaltbommel en kasteel Doorwerth.
In de meeste laatmiddeleeuwse steden was het verplicht om de achterwand van een haard te maken van steen of daarmee te bekleden om brand te voorkomen. De eerste stenen achterwanden waren vermoedelijk gewoon van baksteen. Deze konden echter niet goed tegen hitte en brandden snel kapot. In Vlaanderen werd daarom geëxperimenteerd met andere kleisoorten en bakmethodes en slaagden ze erin een steen te bakken die hittebestendig was. Deze stenen werden populair en geëxporteerd. Ze kwamen bekend te staan onder de naam ‘Vlaamse Stenen’, ook als ze elders gemaakt werden. De eerste schriftelijke vermelding stamt uit 1400, de oudste nog bestaande haarstenen komen uit 1475-1525.
De stenen waren in eerste instantie nog niet versierd. Toen de welvaart steeg, nam de behoefte aan versiering van de leefomgeving toe en werden de tegels voorzien van een versiering in de vorm van een reliëf. Het reliëf werd gemaakt door in de nog vochtige klei van de gevormde steen een stempel te drukken. Het reliëf werd aangebracht op de platte kant van de steen.
De eerste versieringen bestaan uit een reliëf die kleiner is dan de steen, zodat de voorstelling als het ware in een omlijsting zit. De versieringen zijn redelijk grof en hebben weinig details. Het zijn vooral heraldische afbeeldingen (de Franse lelie, de rijksadelaar of een leeuw bijvoorbeeld), mannen- en vrouwenkoppen of bijbelse taferelen en heiligenlevens.
De plaatsing van de haardstenen verschilde: in de zuidoostelijke Nederlanden werden ze geplaatst in een verdiept gedeelte van de muur onder een gemetselde boog (later werd dit de hele achterwand van de schouw). In de noordwestelijke Nederlanden werd alleen in het midden van de achterwand – direct achter het vuur – een stapel naar boven toe smaller wordende haardstenen geplaatst, met aan de bovenzijde een deksteen.
De haardstenen werden vanaf het midden van de zestiende eeuw van een fijner materiaal gemaakt en groter. Hierdoor konden er ook grotere en gedetailleerdere afbeeldingen op gedrukt worden.
Hierin bestonden regionale verschillen:
In Luik en omstreken ging de voorkeur uit naar een grove lichtrood tot gele bakkende klei, hadden de haarstenen tot in de achttiende eeuw een dikke rand en werden vooral de heraldische motieven en fabeldieren gebruikt voor de versiering.
In Antwerpen werd een fijn roodbakkende klei gebruikt, waren de afbeeldingen groot met een smalle lijst en werden vooral bijbelse taferelen en medaillons gebruikt voor de versiering.
Een derde optie die vanaf ca. 1560 gebruikt werd, was de haardsteen zonder rand. Deze stenen hebben een doorlopend patroon met ruiten, cirkels en hoekvullingen. In het midden van het motief staan profielkoppen, klimmende leeuwen, adelaars, vazen, ruiters en herten. Deze werden in Brabant en Antwerpen gemaakt en vanaf 1575 in Holland en Utrecht.
Haardsteen met twee bloemvazen in medaillons, Collectie Rijksmuseum Muiderslot. Bron: Collectie Nederland, M2014-114 Haardstenen konden vanaf ca. 1600 ook geglazuurd worden en waren dan vaak wat kleiner. Extra grote haardstenen werden gebruikt als sluitstukken of afdekstenen. Ze hebben dan een rechthoekige onderzijde en een halfronde of driehoekige bovenzijde.
In het midden van de zeventiende eeuw werden de haardstenen in groten delen van Nederland vervangen voor gietijzeren haardplaten. Door het gebruik van kolen en turf in plaats van hout als brandstof, werden in deze periode de schouwen verkleind (voor betere trek). De achterwand van de schouw werd hierdoor een stuk heter en dat konden de haardstenen die in het westen werden gemaakt niet aan. De muur naast de haardplaat werd bekleed met wandtegels.
In Limburg en Luik maakte men gebruik van een andere klei die de grotere hitte wel aan kon. Hier bleven de haardstenen dan ook in gebruik. In de achttiende eeuw werden grote staande haardstenen gemaakt met versieringen in de Lodewijkstijlen.
In de negentiende eeuw werden bij neogotische en neorenaissance gebouwen de schouwen bekleed met machinaal geperste reliëftegels met motieven die werden overgenomen van zestiende eeuwse haardstenen.
Meer voorbeelden zien? Kijk dan bij Collectie Nederland
Bronnen:
Holstelle en H. Janse, Haardstenen RVblad 01-1, RDMZ RV 1989/17-12 t/m 17-15
Holstelle, “Haardstenen.” In Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 12 (1959): 259-278.
Foto header: Haardstenen in een schouw in Deventer. Bron: RCE, fotograaf A.J. van der Wal, 249.911
>> lees hier de andere edities van de BOEi Blog