Het is weer eens tijd voor een blog over een echt bouwhistorisch onderwerp. We hebben het in het verleden al eens gehad over trappen, metselverbanden en historische installaties. Deze keer wil ik het graag hebben over vensters. Vensters zijn namelijk behoorlijk modegevoelig en zijn regelmatig aangepast in oudere gebouwen. Zo heeft een buitenplaats uit 1675 die ik laatst mocht onderzoeken minimaal vier verschillende soorten vensters gehad. Telkens werden ze aangepast aan de heersende mode. Het formaat van de ruiten, de roedeverdeling, de profileringen, het materiaal en de verbindingen helpen bij het bepalen bij de leeftijd van vensters.
Terminologie
In het onderstaande verhaal komen verschillende termen aan bod. Om het lezen te vergemakkelijken begin ik daarom met wat terminologie. De termen vensters, kozijnen en ramen worden door elkaar gebruikt. Het venster is de gehele opening in de muur. Het kozijn het houtwerk daarbinnen. Het raam is het houten raamwerk dat de glazen ruiten binnen het kozijn omvat. Het glas zelf noemen we dus ruiten. Het houten kruis in een kruiskozijn wordt gemaakt door een tussendorpel (ook wel een kalf) en een middenstijl en heeft aan de bovenzijde een bovendorpel en aan de onderzijde een onderdorpel. De meeste vensters hebben luiken die aan het kozijn zijn verbonden door middel van een geheng.
Rondboogvensters
De oudste vensters die je in Nederland kunt tegen komen, zitten in bouwwerken uit de romaanse tijd (950-1250). Dit zijn uiteraard vooral kerken. Deze vensters waren kleine rondboogvensters die uitgespaard werden in het opgaande metselwerk. Ook bredere vensters konden gemaakt worden, dan zat er een zuiltje halverwege om het gewicht op te vangen. Deze eerste vensters werden gesloten met een luik of voorzien van perkament zodat er wel licht binnenkwam. Later werd er glas in de sponning gezet.
Spitsboogvensters
De rondboogvensters ontwikkelden zich door tot de welbekende spitsboogvensters tijdens de gotiek (1230-1560). De constructie van deze vorm was meestal in natuursteen. De vensters hebben een tracering Dit is de onderverdeling van de muuropening door meestal natuurstenen stijlen. Bovenin hebben deze allerlei sierlijke vormen als driepassen, blaasbalgen en tweesnuiten. Aan het begin van de gotiek zijn deze geometrisch, later worden ze steeds flamboyanter. De openingen worden gevuld met glas in lood.
Kruisvensters
In de seculiere bouwwerken werden ook kruisvensters en kloostervensters gebruikt. Kruisvensters waren in eerste instantie natuurstenen vensters die door een stijl en tussendorpel in vier vakken verdeeld worden. De bovenste twee vakken krijgen een vulling van glas-in-lood, de onderste twee vakken krijgen houten luiken. Kloostervensters bestaan uit een half kruisvensters, met twee vakken boven elkaar en geen middenstijl. Deze vensters waren eerst helemaal van natuursteen, later werden alleen de dragende delen van natuursteen en de rest van metselwerk.
In de zeventiende eeuw worden deze stenen kruisvensters vervangen door houten kruiskozijnen. Bij deze kozijnen is er nog altijd een verdeling in vier vakken. Hier omheen zit nu een houten kozijn waarin de stijl en tussendorpel zijn vastgezet met een pen en gat verbinding. Deze kozijnen werden prefab gemaakt en kwamen in verschillende uitvoeringen, zoals het tweelichten en het kloosterkozijn. De buitenplaats die ik bezocht, had bijvoorbeeld hoge kruiskozijnen en in op de verdieping in de zijvleugel bolkozijnen.
Schuiframen
Aan het eind van de zeventiende eeuw raakte vensters met daarin schuivende ramen in de mode. De eerste werden toegepast rond 1676 in kasteel Amerongen. In het kozijn zit een schuivend en een vast gedeelte met daarin houten roeden. Deze houten roeden werden al langer gebruikt. De glazen ruitjes konden namelijk steeds groter gemaakt worden. Deze grotere ruitjes waren te zwaar voor het lood en daarom werd het lood vervangen voor houten roeden. De middenstijl van de kruisvensters was door deze houten roeden niet meer nodig waardoor een schuivend onder en/of bovenraam gemaakt kon worden. De tussendorpel wordt dan een wisseldorpel. In de stijlen aan weerzijden zaten kokers met daarin gewichten waarin de schuivende delen hangen. In eerste instantie werden de schuiframen in de oude kozijnen geplaatst.
Ook hier kom je de term schuifraam, schuifraamkozijn, schuifkozijn en schuifvenster tegen. Wat is nu wat? En wat moet je gebruiken als je een gevel wil beschrijven? Volgens Haslinghuis (het standaardwerk voor bouwkundige termen) is het als volgt:
- Schuifkozijn, schuifraamkozijn: ‘Houten omraming van een schuiframen waartussen de schuivende en vaste onderdelen zijn aangebracht’
- Schuifraam: ‘assenstelsel van de omraming van het vensterglas met de glasroeden, als geheel schuivend in een kozijn.’
- Schuifvenster: ‘geheel van schuifkozijn, schuif- en vaste ramen
In voorname huizen in de achttiende eeuw waren grotere en lager in de gevel beginnende vensters gewild. Door deze grotere vensters konden de bewoners en hun bezoek vanuit hun zitplaats binnen genieten van het uitzicht buiten. Ook zorgde de grotere vensters voor meer lichttoetreding in het interieur en hadden ze hierdoor veel invloed op de beleving van het interieur.
Ontwikkeling van de schuiframen
De ruiten in de schuifkozijnen werden in de loop der tijd steeds groter. De ruiten gingen van vijf rijen, naar vier, naar drie en tot slot naar twee rijen in een kozijn. Dit is ook te zien bij de buitenplaats. Daar zaten aan het begin van de achttiende eeuw schuiframen met hele kleine ruitjes en op een prent van een eeuw later zijn ruiten van vier rijen breed te zien.
Een ander populair venstertype aan het einde van de achttiende eeuw is het empireraam. Naar Frans voorbeeld bestaat dit uit twee draaiende delen van drie of vier ruiten hoog met een brede stopnaald in het midden. De schuifversie in deze empirestijl (empireschuifkozijnen) werd als laatste venstertype toegepast in de buitenplaats.
In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstaan vanuit het schuifraam T-ramen en aan het einde van dezelfde eeuw het H-venster. Vanaf de twintigste eeuw komen veel ramen zonder roedeverdeling. In sommige architectuurstromingen, zoals het expressionisme, worden ze juist weer toegepast.
Stalen ramen
Een nieuw venstertype in de twintigste eeuw zijn stalen ramen van gewalste stalen profielen. Daarvoor (sinds de achttiende eeuw) werden ookwel ramen van gietijzer gemaakt, zoals nog lang gebruikelijk was voor stalramen. De stalen ramen zaten in eerste instantie nog in een houten kozijn maar werden later direct in het metselwerk geplaatst. Het bekendste gewalsde profiel is het stoeltjesprofiel. De dunne profielen zorgen voor een veel transparanter gevelbeeld en zijn kenmerkend voor het functionalisme. Vanaf de jaren 50 kwamen er aluminium ramen op de markt als alternatief. Deze hadden veel zwaarder profielen.
Ramen van schokbeton
Net voor de Tweede Wereldoorlog werd het schokbeton (mechanisch verdicht beton) een optie voor het maken van vensters. De ruiten worden dan direct in het schok betonnen kozijn geplaatst.
Door Kim Heuvelmans
Bronnen en tips voor meer informatie:
- https://www.amsterdamsebinnenstad.nl/binnenstad/215/oogvoordetail.html’
- H. Janse, Vensters, 1977
- H. Janse, Amsterdam gebouwd op palen, Amsterdam 1993
- E.J. Haslinghuis, Bouwkundige termen, verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, 2005
- J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, Amsterdam 2007
- R. van Hemert, Kozijnen, ramen, deuren, luiken (NRC-uitgave 2003)
- Ronald Stenvert & Gabri van Tussenbroek, Inleiding in de Bouwhistorie, opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, Utrecht 2020
- Willemijn C. Fock, Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900, Zwolle 2001
Foto header: Kasteel Maurick te Vught, Jan van Dalen fotografie
>> lees hier de andere edities van de BOEi Blog