Geef cultureel erfgoed een nieuwe toekomst en steun BOEi! - Doe mee

Een jeugd op straat rond de markthallen

Een jeugd op straat rond de markthallen

Voor ons verhalenproject is het altijd fraai als mensen zelf in de pen klimmen. Buurtbewoner Henk Ras deed dat en stuurde een verhaal in dat we hier graag delen. Het begint bij de Markthal, maar daarna gaat het over opgroeien in de Willem de Zwijgerlaan in de jaren 50:

Markthal Zwijgerlaan rond_1947| Archief de Baarsjes

“Vanuit het raam op de derde verdieping waar we aan de Willem de Zwijgerlaan woonden, kon je op de klok van het torentje van de Markthallen kijken. Je moest wel een beetje je nek verbuigen, want dat torentje stond vrij ver weg, maar op die manier kwam ik altijd keurig op tijd op school. We hadden ook wel een klok op de schoorsteenmantel staan, maar die vonden we toch minder betrouwbaar dan klok van de Markthallen. We spreken over de jaren veertig, begin vijftig. Het was ook in die tijd dat ik mijn eerste grote brand meemaakte. Ook dat was op het terrein van de Markthallen. Er stonden, een beetje afgezonderd drie huisjes, schuren misschien, voornamelijk van hout en met rieten daken. En die stonden op een dag in brand. In mijn herinnering – ik moet een jaar of acht, negen geweest zijn –  brandden ze alle drie tegelijk en werd er geen poging door de brandweer gedaan om ze te blussen. Het was een machtig gezicht.

In diezelfde periode heb ik het straatvoetballen ontdekt. Met een groepje jongens en een ‘perrybal’ was alle voorwaarden daartoe voldaan. De Zwijgerlaan omvat naast een brede straatweg met beiderzijds rijwielpad en een vrijwel even breed grasveld een smaller straatweggetje dat je als een ventweg zou kunnen aanduiden, hoewel het dat nou ook weer niet was. Op dat stuk straat voetbalden we met lantaarnpalen, portieken en putten als doelen. Niet allemaal tegelijk, natuurlijk, maar we konden daaruit kiezen.

Een perrybal was eigenlijk een tennisbal, die zo afgesleten was, dat tennissers hem niet meer wilden gebruiken. Maar wij vochten erom! Soms kwam de bal, onbedoeld, tegen een raam van de bel-étage van de huizen aan de ‘ventweg’, maar dan vluchtten we snel in een nabijgelegen portiek om niet door de bewoonster gezien te worden. En na enkele minuten voetbalden we weer driftig door. Soms verscheen er aan het begin van de laan, vanaf de Admiraal de Ruyterweg, een politieagent op de fiets. Hard rijden deed hij nooit, we hadden hem snel in de gaten en verdwenen in het zijstraatje of als een van de jongens zelf aan de ‘ventweg’ woonde via de kelder in de gemeenschappelijke tuin van het blok.

Zeker, er waren ook meisjes die op straat speelden. Daar deden we knikkeren mee of ‘stand in de wand’ of ook wel ‘diefie-met-verlos’ en verstoppertje. Tollen, touwtje springen, hinkelen waren spelletjes die meisjes meestal onderling deden. Jongens waren daar vaak niet handig in.

Opmerkelijk was, dat voor elk spelletje een bepaald seizoen gold. Tollen was, als ik me niet vergis, voor de vroege herfst. Touwtje springen voor de volle zomer. Maar ik weet dat niet zo goed meer en ik heb ook nooit kunnen achterhalen waardoor die spelletjes kwamen en gingen. Het was zo en dat aanvaardde je.

Als de avonden langer werden kwamen we na het avondeten weer op straat en dan was het wachten op de groentekarren. De groenteboeren in de wijde omgeving hadden ‘s morgens vroeg hun groenten, aardappelen en fruit bij de Markthallen met een handkar opgehaald en die karren moesten ‘s avonds leeg weer worden teruggebracht. Naar ik aanneem om de volgende ochtend vroeg weer te worden volgeladen met de goederen die met de schuitjes vanaf het platteland door de Kostverlorenvaart naar de Markthallen waren aangeleverd. Maar het was een behoorlijk end lopen met die karren vanuit de buurt naar de Markthallen. En halverwege stonden wij, jonge jongens, een beetje te spelen. Of we die karren niet door wilden brengen naar de Hallen. Voor een dubbeltje per kar. Daar waren we niet te beroerd voor. Temeer niet, omdat tegen achten, de ijsman van Jamin langs kwam met z’n kar vol ijsjes, die precies een dubbeltje kostten. Met chocola weliswaar 15 cent, maar dat kon er vaak ook nog wel af. Die ijsman, liep ‘s winters natuurlijk niet met ijs, maar met hakhout, waarmee je de kachel aan kon maken. Dan kwam hij overdag al langs: “Hakhout!, aanmaakhout!”

Ik ben onlangs nog eens door de buurt gelopen. Het is veranderd, sterk veranderd. Geen winkel is hetzelfde gebleven, de bomen zijn tot prachtige platanen uitgegroeid. Het riviertje de Krommert, waarop we vroeger pogingen tot schaatsen deden, is gedempt. De Haarlemse tram is al meer dan een halve eeuw geleden verdwenen. En de Markthallen gaan ook mee in de stroom der tijden.

Maar de huizen – heel veel Amsterdamse School – zijn vaak zoveel mooier dan ik mij ooit heb gerealiseerd!”

<>

Tekst Henk Ras,  2019

Foto: Uitzicht op de markthal 1946-1947 (vermoedelijk). Bron: Historisch Archief De Baarsjes/Simon van Blokland.